Psalms 107

1) [zulks]

Te weten, dat de Heere goed is, enz. Ps. 107:1.

Ps 107.1

2) de bevrijden

Of, verlosten; te weten, uit veel gevaren en zwarigheden, gelijk straks volgt.

3) de zee.

Te weten, de Rode zee, die ten zuiden van het land Kana„n; Joz. 23:4.

Jos 23.4
4) weg der

Hebr. in ene wildernis, of eenzaamheid van den weg; zie van deze woestijn Deut. 8:15; Jer. 2:6.

De 8.15 Jer 2.6

5) gene stad

Anders: geen bewoonlijke stad. Hebr. gene stad der woning.

6) overstelpt.

Te weten, van angst en benauwdheid gelijk Ps. 102:1.

Ps 102.1
7) in de benauwdheid,

Anders: in hunne benauwdheid.

8) tot ene stad

Hebr. ene stad der woning; gelijk Ps. 107:4.

Ps 107.4
9) Laat hen

Dit vers wordt herhaald onder Ps. 107:15.

Ps 107.15

10) voor den HEERE

Of, bij den Heere; dat is, zo heimelijk, in hun hart [wetende dat God een kenner der harten en doorgronder der nieren is] als openlijk voor Gods gemeente.

11) voor de kinderen

Dat is, dat het de mensen horen en zien.

12) dorstige ziel

Hebr. begerige, of begerende; te weten een dronk om den dorst te lessen; gelijk Jes. 29:8. Zie de aantekening bij Job 39:1.

Isa 29.8 Job 38.39

13) de hongerige ziel

Zie Ps. 65:5; Luk. 1:53. Zie ook de aantekening bij Job 18:12.

Ps 65.4 Lu 1.53 Job 18.12
14) schaduw des

Dat is, dikke duisternis, waarvan men verschrik, of zulke duisternis als onder de aarde is, waar de doden begraven liggen. Zie Ps. 23:4.

Ps 23.4

15) met verdrukking

Dat is, in de ijzers geslagen en zeer bedrukt. Zie Job 36:8,9.

Job 36.8,9
16) geboden en den

Hebr. redenen, of zeggen; dat is geboden, bevelen.

17) Hij hun het hart

Te weten, de Heere.

18) Doch roepende

Gelijk Ps. 107:6.

Ps 107.6
19) uit de duisternis

Dat is, uit de benauwdheid en bangheid.

20) Laat hen

Gelijk Ps. 107:8.

Ps 107.8
21) de koperen

Waarmede de gevangenissen gesloten waren; versta hierdoor alle grote hindernissen. Zie Jes. 45:2.

Isa 45.2

22) gebroken

22) in stukken

Te weten, om de ellendige en benauwde mensen te verlossen.

23) De zotten

Dat is, de kwalijk beradene en kwalijk bedachte mensen, of die God niet vrezen, hetwelk de grootste dwaasheid is, gelijk integendeel God vrezen de grootste wijsheid is. Zie Job 5:2.

Job 5.2
24) ziel gruwelde

Dat is, eetlust; gelijk Job 33:20.

Job 33.20

25) zij waren

Dat is, zij zijn in merkelijke gevaar des doods gekomen. Zie Job 33:22; Ps. 9:14.

Job 33.22 Ps 9.13
26) Doch roepende

Zie boven Ps. 107:6.

Ps 107.6
27) zijn woord

Dat is, zijn bevel; te weten opdat zij weder gezond zouden worden.

28) heelde hen,

Zie Deut. 32:39; Job 33:19,24; Hos. 6:1; zie een exempel in Hizkia: 2 Kon. 20:1,4,5,7.

De 32.39 Job 33.19,24 Ho 6.1 2Ki 20.1,4,5,7

29) rukte hen

Dat is, Hij heeft hen gelijk als uit het graf weder doen opstaan en in de uiterste gevaarlijkheid des doods bewaard. Zie Ps. 7:16; Job 33:24,28,30.

Ps 7.15 Job 33.24,28,30

30) kuilen.

Of, verdervingen.

31) Laat hen

Gelijk boven Ps. 107:8.

Ps 107.8
32) afvaren,

Te weten, diepte in de baren der zee. Of van den oever afdalen, afvaren, of nederdalen.

33) op grote

Anders: op vele wateren.

34) in de diepte.

Zie Job 41:22.

Job 41.31
35) hare golven

Te weten, der zee. Zie de aantekening bij Job 26:12.

Job 26.12
36) Zij rijzen op

Dit is ene afbeelding der gevaren, in welke de mensen op zee zijn als zich de stormwinden verheffen.

37) tot in de

Dat is, tot op den bodem der zee. Zie Ps. 42:8.

Ps 42.7

38) hunne ziel

Dat is, de moed ontzinkt hun, en zij zijn zo bang alsof zij straks het leven verliezen zouden.

39) angst.

Hebr. van het kwaad.

40) al hunne wijsheid

Dat is, zij weten geen raad hoe zij uit die benauwdheid geraken zullen.

41) Hij doet den

Hebr. Hij stelt den strom in stilte; dat is, Hij verandert den storm in kalmte. Zie Job 26:12.

Job 26.12

42) hunne golven

Hebr. hunlieder golven; te weten, de golven, die zij zozeer vreesden als die hen den dood dreigden. Zie Jona 1:15; Matth. 8:26; Mark. 4:37.

Jon 1.15 Mt 8.26 Mr 4.37

43) stilzwijgen.

Alzo ook Ps. 107:30.

Ps 107.30
44) omdat zij

Te weten, de wateren.

45) in het gestoelte

Dat is, in het gestoelte waar de oudsten bij elkander zitten.

46) der oudsten Hem

Dat is, de raadsheren en oversten des volks.

47) Hij

Te weten, de Heere.

48) stelt de

Dat is, Hij verandert vruchtbare waterige landen in droge onvruchtbare woestijnen.

49) watertochten

Hebr. uitgangen; dat is, vochtige vruchtdragende landen. De zin van dit vers is dat God door zijn goddelijke kracht, voorzienigheid en regering, dikwijls wonderbaarlijke verandering in de wereld brengt, als Hij een land straffen of zegenen wil, opdat zijne glorie en macht blijke, zo in het straffen als in het zegenen.

50) Het vruchtbaar

Hetgeen hier gezegd wordt, blijkt aan het Joodse land, hetwelk eertijds zeer vruchtbaar geweest is, maar nu is het zeer onvruchtbaar, woest en dor.

51) tot zouten

Hebr. tot zoutigheid; dat is, tot een zout, onvruchtbaar land. Alzo ook Job 39:9; Jer. 17:6; want zoutigheid veroorzaakt onvruchtbaarheid. Zie Deut. 29:23; Richt. 9:45.

Job 39.6 Jer 17.6 De 29.23 Jud 9.45
52) Hij stelt

Dat is, het droge onvruchtbare land maakt Hij vochtig en dienvolgens vruchtbaar.

53) tot watertochten,

Hebr. tot uitgangen der wateren, gelijk Ps:107:33.

Ps 107.33
54) de hongerigen

Zie boven Ps. 107:9.

Ps 107.9

55) aldaar wonen,

Te weten, in dat land, hetwelk Hij van onvruchtbaar tot vruchtbaar land heeft gemaakt.

56) ene stad ter

Hebr. ene stad der woning.

57) die inkomende

Hebr. die vrucht der inkomsten maken; dat is, vruchten jaarlijks inkomende. Of zij, te weten, de landbouwers, geven vruchtbare opkomsten.

58) vermindert

Versta hierbij, maar Hij vermeerdert het.

59) komen ten onder

Hebr. worden nedergebogen, of nedergekromd; te weten, wanneer God, omdat zij zich wederom enig verloop geeft in het land, waar zij hunne woning hadden.

60) kwaad en

Dat is, ongeluk, allerlei ellende.

61) Hij

Te weten, de Heere. Zie Job 12:21,24.

Job 12.21,24

62) stort verachting

Te weten, als Hij hen straffen wil.

63) over de prinsen

Dat is, over of op de voornaamste en meest uitstekende personen des lands.

64) in een hoog

Dat is, op een hoge plaats, wwar hij buiten gevaar is van vertreden of overrompeld te worden.

65) maakt de

Dat is, Hij maakt hen sterk van geslachten, of Hij vermeerdert hen.

66) alle ongerechtigheid

Dat is, alle ongerechtigen, gelijk Job 24:20; alzo staat er hovaardij voor hovaardige mensen, Ps. 36:12; boosheid voor boze. De profeet wil zeggen: De bozen en goddelozen zulks ziende, worden gedwongen den mond toe te houden, dien zij tegen God geopend hadden, voortaan de voorzienigheid Gods niet durvende tegenspreken. Zie Job 5:16.

Job 24.20 Ps 36.11 Job 5.16
67) Wie is wijs?

Of, wie is wijs en neemt deze dingen waar? alsof hij zeide: Och hoe weinige zulke wijzen vindt men? Alzo ook Jer. 9:12; Hos. 14:10.

Jer 9.12 Ho 14.9

68) dat zij verstandiglijk

Of, zo zal men verstaan de goedertierenheid des Heeren.

Copyright information for DutKant